Acts 9

1) blazende nog

Namelijk na den dood van Stefanus; ene gelijkenis genomen van de leeuwen of beren, een prooi najagende; of gelijk de bittere vijanden zich tegen anderen plegen aan te stellen.

2) de discipelen

Dat is, degenen, die Christus aanhingen, en daarna te Antiochi‰ eerst Christenen genaamd werden; Hand. 11:26.

Ac 11.26

3) hogepriester,

Namelijk en den oppersten Raad der Joden, waarvan hij het hoofd was; Hand. 22:5, bij welken Raad de kennis en het opperste oordeel toen stond van de zaken der Joodse religie, ook in de synagogen buiten het Joodse land. Zie 2 Kron. 19:10; Hand. 18:15.

Ac 22.5 2Ch 19.10 Ac 18.15
4) Damaskus,

Dit was de hoofdstad van Syri‰, gelegen aan de ene zijde van den berg Libanon, omtrent vijf of zes dagen reizens van Jeruzalem; een heidense stad, maar waar velen van de verstrooide Joden woonden en synagogen hadden. Zie Hand. 9:22; Hand. 26:12; 2 Cor. 11:32.

Ac 9.22 26.12 2Co 11.32

5) dien weg waren,

Dat is, die leer. Hebre‰n. Zie Hand. 24:14.

Ac 24.14
6) omscheen snellijk

Grieks ombliksemde, of omstraalde.

7) gevallen zijnde,

Namelijk uit schrik, verbaasdheid en vrees.

8) zeide: Saul,

Namelijk in de Hebreeuwse taal; Hand. 26:14.

Ac 26.14

9) Mij?

Namelijk in mijne leden, dat is mijne gemeente, die mijn lichaam is; 1 Cor. 12:12; Ef. 5:23.

1Co 12.12 Eph 5.23
10) de verzenen

Namelijk gelijk de ossen en andere lastbeesten achteruit slaan, wanneer zij met prikkels worden voortgestuwd, en alzo niet de prikkels maar zichzelven kwetsen.

11) wat gij doen moet.

Namelijk om uw gezicht wederom te krijgen en voor een discipel gehouden te worden, gelijk Hand. 9:17 verklaard wordt. Want anderszins, wat zijn leer en apostelschap aangaat, die heeft hij noch van mensen, noch door mensen; Gal. 1:1,12.

Ac 9.17 Ga 1.1,12
12) de mannen,

Dezen schijnen geweest te zijn die Paulus van de overpriesters medegegeven waren om de gevangen Christenen in bewaring naar Jeruzalem te brengen, gelijk gezegd is Hand. 9:2.

Ac 9.2

13) verbaasd,

Of, verstomd; namelijk nadat zij weder opgestaan waren; want zij zijn ook met Paulus ter aarde nedergeslagen geweest; Hand. 26:14.

Ac 26.14

14) horende wel

Sommigen nemen dit voor de stem van Paulus, waar hij Christus mede antwoordde, omdat Hand. 22:9 gezegd wordt dat degenen, die in het gezelschap van Paulus waren, de stem desgenen, die met hem sprak, niet hoorden. Anderen verenigen dit alzo, dat hier ook wel van de stem van Christus gesproken wordt, doch alleen van een gehoor des geluids, zonder verstand van de woorden; maar Hand. 22:9 van een bescheidelijk gehoor en verstand der woorden; dergelijk voorbeeld is Joh. 12:29, in de stem, die uit den hemel tot Christus sprak, daar sommige deze gehoord hebben met verstand der woorden, sommigen het geluid alleen, zonder verstand der woorden.

Ac 22.9,9 Joh 12.29
15) zag hij niemand.

Namelijk omdat er schellen over zijne ogen gekomen waren, Hand. 9:18.

Ac 9.18
16) at niet, en

Namelijk •f door de grote verslagenheid, die hem allen lust van eten en drinken benomen had; •f om den gehelen tijd met bidden en boetvaardigheid door te brengen, gelijk Hand. 9:11 uitgedrukt wordt. Want in die landen konden de mensen het lange vasten beter verdragen dan in deze onze landen. Zie Matth. 15:32; Mark. 8:2.

Ac 9.11 Mt 15.32 Mr 8.2
17) Ananias;

Deze was een voornaam discipel, gelijk hij nader beschreven wordt Hand. 22:12. Sommige oude leraars menen dat hij een geweest is van de zeventig discipelen van Christus, tevoren verkoren.

Ac 22.12

18) in een gezicht:

Namelijk in een goddelijk gezicht door ene vertrekking van zinnen, waarin hem de Heere verschenen is, gelijk in Hand. 9:12, Paulus, die toen nog blind was, ook geschied is.

Ac 9.12
19) Tarsen; want

Dit was ene stad in Cilici‰, welke grote weldaden van de Romeinse keizers ontvangen had, en onder anderen ook het burgerrecht van Rome, waarop zich Paulus hierna somwijlen beroept. Zie Hand. 16:37, en Hand. 22:25. Zie de aantekeningen Hand. 22:28.

Ac 16.37 22.25,28
20) hier macht van de overpriesters, om te binden allen, die

Namelijk te Damaskus zelf.

21) Uw Naam aanroepen.

Dat is, U aanbidden, en vervolgens in U geloven; Rom. 10:14.

Ro 10.14
22) vat, om Mijn

Dat is instrument, of dienaar en gezant; 2 Cor. 5:20. Grieks een vat der verkiezing; Gal. 1:15,16.

2Co 5.20 Ga 1.15,16

23) te dragen voor

Dat is, voor te dragen, of verkondigen.

24) tonen, hoeveel

Dat is, niet alleen hem daarvan tevoren onderrichten, maar ook door mijnen Geest daartoe moed en sterkte geven, gelijk Hij zijnen anderen discipelen belooft; Joh. 16:33.

Joh 16.33
25) de handen op

Namelijk tot een teken dat de Heere hem in zijn goddelijk beroep door den Heiligen Geest buitengewoon zou versterken en hem van zijn blindheid genezen; Mark. 16:18. Zie Hand. 6:6.

Mr 16.18 Ac 6.6

26) verschenen is

Of, van u gezien is. Want dat Christus ook in deze openbaring van Paulus gezien is, blijk Hand. 9:27, en Hand. 22:14; of nu dit geschied is door een gezicht des geestes alleen, gelijk Hand. 22:17, of met de ogen des lichaams, eer hij van dit licht verblind werd, wordt niet gezegd. Doch al ware het dat hij hem gezien had met de ogen des lichaams, zo volgt daar niet uit dat het lichaam van Christus op de aarde zou nedergedaald zijn; want dat strijdt tegen Hand. 3:21, en God kon het gezicht van Paulus alzo wel versterken, dat hij Christus in den geopenden hemel kon zien, gelijk hij gedaan heeft het gezicht van Stefanus, Hand. 7:56.

Ac 9.27 22.14,17 3.21 7.56
27) spijze genomen

Grieks voedsel.

28) de Zoon

En dienvolgens de ware Messias. Zie Hand. 9:22; Hand. 8:37.

Ac 9.22 8.37
29) overtuigde de

Grieks maakte de Joden confuus, of beschaamd, of verwarde de Joden.

30) bewijzende, dat deze de Christus is.

Het Griekse woord betekent een bewijs, dat geschiedt door samenvoeging of vergelijking, namelijk van de voorzeggingen der profeten met de vervulling derzelve in den persoon van Christus.

31) vele dagen

Namelijk drie gehele jaren, welken gehelen tijd hij in Arabi‰ en te Damaskus geleerd heeft, eer hij naar Jeruzalem trok. Zie Gal. 1:17.

Ga 1.17

32) verlopen waren,

Grieks vervuld.

33) zij bewaarden

Namelijk de Joden, gesterkt met de macht van den stadhouder van den koning Areta; 2 Cor. 11:32.

2Co 11.32
34) niet gelovende,

Namelijk dewijl de bekering van Paulus nog in de gemeente niet genoeg bekend was, omdat hij den meesten tijd daarna in Arabi‰, ver van Jeruzalem, was geweest.

35) de apostelen,

Namelijk Petrus en Jakobus, gelijk uitgedrukt staat Gal. 1:18,19, want het schijnt dat de ander apostelen voor een tijd van Jeruzalem alstoen vertrokken waren om elders het Evangelie te prediken, die daarna wederom te Jeruzalem in meerder getal bijeen zijn geweest; Hand. 15:6; Gal. 2:9.

Ga 1.18,19 Ac 15.6 Ga 2.9
36) ingaande en

Dat is gemeenzaam en dagelijks met hen verkeerde.

37) de Griekse [Joden];

Dat is die de Griekse taal en overzetting des Bijbels gebruikten. Zie Hand. 6:1,9.

Ac 6.1,9
38) de broeders,

Zo worden de gelovigen genaamd, omdat zij als broeders in liefde met elkander leefden, hebbende ‚‚nen Vader in den hemel en ‚‚n eerstgeboren broeder Jezus Christus, en verwachtende ‚‚ne erve door ‚‚nen Geest.

39) alom doortrok,

Grieks in alle; namelijk plaatsen, dat is landen, in Hand. 9:31 genoemd, om de gemeenten te bezoeken, en te sterken die uit de besnijdenis waren; Gal. 2:7,9.

Ac 9.31 Ga 2.7,9

40) de heiligen,

Dat is, de gelovige Christenen.

41) Lydda woonden.

Zie Hand. 9:35.

Ac 9.35
42) te bed

Grieks krabbaton; dat is op een beddeken.

43) geraakt was.

Of, lam, beroerd.

44) spreid uzelven

Dat is, schik het bed op, en maak het gereed, tot een teken van volkomen genezing.

45) te Lydda

Lydda was ene stad in Palestina gelegen, in de landstreek Sarona, of Saron, gelijk zij wordt genaamd Jes. 35:2, en Jes. 65:10, en 1 Kron. 27:29; een vet en welbewoond land, strekkende langs de Middellandse zee, van Cesarea tot Joppe toe.

Isa 35.2 65.10 1Ch 27.29
46) Joppe was

Dit was en is nog een vermaarde haven in Palestina aan de Middellandse zee, eertijds Jafo genaamd, waar Jona scheep ging als hij vluchtte van den Heere, Jona 1:3, waar degenen, die uit Europa naar Jeruzalem reizen, gemeenlijk aankomen, liggende omtrent ene dagreize vandaar aan klippen, van welke men Jeruzalem kan zien.

Jon 1.3

47) hetwelk overgezet

Namelijk Tabitha, gelijk zij in het Grieks overgezet wordt.

48) Dorkas.

Dat is, ene hinde, ree of geit.

49) gewassen hadden,

Namelijk naar de wijze der ouden, die daarmede schijnen te kennen willen geven hunne hoop van de opstanding uit de doden.

50) twee mannen

Namelijk •f om de arme weduwen over dezen dood te beter te vertroosten, •f ook op hoop dat hij haar weder zou verwekken.

51) dat hij niet

Grieks vertragen; dat is, dat hij het zich niet zou laten verdrieten.

52) hen [allen]

Namelijk om te ernstiger te kunnen bidden, gelijk Elisa, 2 Kon. 4:33; welk gebed, daartoe diende, opdat hij bewees dat dit werk niet door zijne, maar door Gods macht moest geschieden; Hand. 3:12,13.

2Ki 4.33 Ac 3.12,13
53) de heiligen

Dat is, de discipelen, of gelovigen, die daaromtrent waren; die alzo genaamd worden omdat zij, door Christus' bloed en Geest geheiligd zijnde, doorgaans een geheiligd leven leiden. Zie Hand. 9:32.

Ac 9.32
Copyright information for DutKant